Naast het laatst beschreven huis in de richting der Clarastraat stond de kapel en daar weder naast, in dezelfde richting het kloosterke der Zwartzusters of Schwarz Swesteren Nazareth, waartoe gezegde kapel behoorde. Dit kloosterke met kapel
| 549 |
onderging na de reductie van den Bosch in 1629 hetzelfde lot als de andere kloosters en geestelijke goederen, welke zich aldaar bevonden; alzoo werd het eveneens ten behoeve van den Staat verbeurd verklaard. De nonnen, welke er toen in waren, mochten er echter tot haren dood in verblijven doch zonder er nieuwe bij aan te mogen nemen; toen zij tot op twee na waren uitgestorven, moesten deze beide nonnen in 1669 op last der Regeering het kloosterke verlaten tegen een jaargeld voor ieder harer van zegge fl 50 's jaars. Wat alstoen met dit kloosterke en kapel geschiedde 1) wordt als volgt door van Heurn in zijne Historie III p. 156 medegedeeld: „De Algemeene Staaten (de Staten-Generaal n.l.) hadden in deezen jaare (1669) tot hoogleeraar in de ontleedkunde alhier aangesteld Lodewijk de Bils, heer van Coppensdamme, met last aan de (stedelijke) Regeering als opzigters der Doorlugtige (Illustre) school hem eene bekwaame plaats tot het doen van ontledingen aan te wyzen. Men vond hiertoe geen bekwaamer plaats dan het Zwarte zusters klooster, waarin niet meer dan twee nonnen waren, die men elders met eene woninge voorzien kon. De (stedelijke) Regeering verzorgt dan den Raad van Staaten dit klooster daartoe te gebruiken mits de twee Zwarte Zusters van een andere wooning voorzien en het klooster op stads kosten vervaardigd zoude werden; indien de Raad goed vond dit klooster tot andere diensten te gebruiken hetzelve ontruimd zoude werden zonder dat de Raad in eenige vergoeding der kosten gehouden zoude zijn; de twee Zwarte Zusters bekwamen van de Stad voor het | 550 |
missen der woninge ieder jaarlijks vijftig guldens; de (Stedelijke) Regeering deed de kapelle des kloosters door een muur in twee deelen scheiden en het agterste tot een vertrek voor den Hoogleeraar vervaardigen; zij deed ook het theater tot de ontleding, dat tot deezen tijd boven de Vugterbinnenpoort gestaan had, in het koor dier kapelle overbrengen. De Bils werd voor zijne te doene moeite in het ontleden met honderd gulden door de (Stedelijke) Regeering beschonken; hy overleed in de maand Augustus deszelven jaars (1669) 2); die van het Wondhelers (Chirurgijns) gilde bekwamen hierop die plaats tot het doen hunner oeffeningen 3); dit liep metter tijd te niet, waarna de Raad van Staaten dit klooster aan byzondere lieden verkogt". Het laatste der mededeeling van Van Heurn is niet geheel juist; immers in eene Bossche Schepenakte van 19 Februari 1704 (Reg. n°. 516 f. 181) komt dienaangaande het volgende voor: Johan baron van Leefdael, heer van Deurne, in zijne hoedanigheid van rentmeester der episcopale en andere geestelijke goederen, geeft aan Dr. Johan am Ende, oud-schepen en raad van den Bosch, in erfpacht uit: het oude ende geheel vervallen cloosterken van de Swarte Susteren, dat door een terrible storm van 't dack ontbloot, vensters en muyren uyt en omver gevallen ende nu ten eenenmale desolaet ende principael by dit wintersaysoen onbruyckbaer is geworden, onder voorwaarde, dat am Ende en zijne erven toestonden, zooals dan ook door hen werd gedaan, dat de Leen- en Tolkamer daarin werd gevestigd en dat zij daarvoor het kloosterke in behoorlijken staat van onderhoud zouden brengen en houden. Bedoelde erfpacht werd 21 Mei 1706 veranderd in vollen eigendom. De Leen- en Tolkamer, die tot 1704 (behoudens dat zij in 1676 zitting hield in de refter van dit klooster) gevestigd was geweest ten huize van den Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van | 551 |
Brabant in het Kwartier van den Bosch, zijnde toen Philip Jacob van Borssele van der Hooge, kwam na dat jaar in het achterste gedeelte van de kapel van gezegd kloosterke, dat Johan am Ende daartoe had ingericht; het overige der kapel werd daarna tot particuliere doeleinden gebezigd, tot dat de Raad van State 10 December 1731 de geheele kapel van het kloosterke van een der erfgenamen van Dr. Johan am Ende, zijnde zijn zoon mr. Isaac am Ende, oud-schepen en raad van den Bosch, terugkocht en in 1732 geheel en al ten gebruike van de Leen- en Tolkamer inrichtte; bij deze kapel kocht de Staat 10 Mei 1749 van Wouter van Wolfsbergen, woonachtig te den Bosch, in diens hoedanigheid van executeur van het testament van genoemden mr. Isaacq am Ende, nog aan een gedeelte van het erf en den tuin, gelegen achter diens huis op de Papenhulst, dat geweest was het Convent der Zwarte Zusters, welk gedeelte erf en tuin gezegd werd te strekken 0.(N. ?)waarts van de zijmuren der kapel van dat Convent, zijnde nu ingericht tot vergadering van de Leen- en Tolkamer, tot aan het erf der erfgenamen van François van Paddenburgh West (Zuid?) waarts. Deze aankoop geschiedde, omdat de vergaderkamer der Leen- en Tolkamer, welke na 1732 in het achterste gedeelte der voorzegde kapel gehouden werd, daartoe te vochtig en duister was. De kapel van het kloosterke der Zwarte Zusters, die langs den bij de beschrijving van het huis der Beneficianten vermelden gang stond, alzoo ten Noord-Westen daarvan, was in 1732 op de volgende wijze voor de Leen- en Tolkamer ingericht geworden: het voorste gedeelte der kapel, dat aan de straatzijde zich bevond, was gemaakt tot eene spreekkamer en tevens tot wachtkamer der partijen, welke voor de Leen- en Tolkamer te verschijnen hadden; het middelste gedeelte der kapel was ingericht tot eene kamer voor de kamerbewaarders van de Leen- en Tolkamer en het achterste gedeelte uitsluitend tot hare vergaderzaal bestemd; die zaal was daartoe sierlijk met hout beschoten en in die betimmering waren gemaakt zeven kasten,
| 552 |
waarin de notulen, de resolutieboeken, rollen en andere archiefstukken van dat College bewaard werden; ook werd nog een deel van zijn archief bewaard in twee groote kasten, welke in de spreekkamer stonden. Wanneer de Leen- en Tolkamer werd ingesteld, is niet meer na te gaan; zij bestond reeds in 1446 blijkens de pootkaart, die in dat jaar aan Oirschot werd verleend. Zij was samengesteld uit den Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen in het Kwartier van den Bosch, als voorzitter, uit drie gewone leenmannen als leden en drie buitengewone leenmannen als plaatsvervangende leden; aan haar was toegevoegd een griffier, die in het laatst van het bestaan van dit College nog een substituut bij kreeg; verder waren daaraan verbonden twee kamerbewaarders, die tevens dienst deden als deurwaarders der Domeinen; een gezworen landmeter en een waterschatter, alsmede nog zes procureurs.
De werkzaamheden der Leen- en Tolkamer 4), bestonden, voor wat betreft den Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen afzonderlijk in het houden van toezicht op en het beheeren van 's lands domeinen in de stad en Meierij van den Bosch, zooals de cijnsen, novale tienden, jachtrechten, landtol enz., en het schouwen van wegen en rivieren; en voor wat aangaat de Leen- en Tolkamer in haar geheel, in de eerste plaats in het spreken van recht over alle geschillen, die uit 's Lands Domeinen voortsproten; verder in het berechten der jachtovertredingen, ten ware de eigenaars van heerlijkheden bevoegd waren binnen haar gebied eene laatbank of jachtgerecht voor de berechting van die overtredingen te hebben; voorts werden ten overstaan van de Leen- en Tolkamer door de Gemachtigden van den Raad van State verpacht de novale tienden, de houtschatten en den Landtol; wijders had zij de controle over alle rekeningen van de besturen der meeste dorpen en plaatsen in de Meierij van den Bosch, welke rekeningen door die besturen en de
| 553 |
Officieren van de Stadhouders niet mochten gesloten worden voor en aleer zij door de Leen- en Tolkamer waren goedgekeurd en eindelijk had zij aan de Staten Generaal of den Raad van State te rapporteeren over de verzoekschriften, die aan die Colleges van uit de Bossche Meierij werden gericht, zoomede over de reële omslagen der gemeentelijke besturen. Het wapen der Leen- en Tolkamer bestond volgens van Heurn Beschrijving uit zeven gouden pijlen met een strik aaneengebonden op een veld van keel, bevindende zich in het midden der pijlen een surtout, waarin is een klimmende gouden leeuw met tong en nagels van keel op een veld van sabel en dat gedekt is met de hertogmuts.
Omstreeks het jaar 1795 hield de Leen -en Tolkamer op te bestaan en den 8 Augustus 1797 werd daarom de kapel, waarin zij gevestigd was geweest, door mr. Hendrik Bernard Martini, ontvanger-generaal en rentmeester der Domeinen van Bataafsch Brabant, verkocht aan Jan Willem Hannes, heer van Empel en Meerwijk, woonachtig te den Bosch; zij werd toen aldus omschreven: eene huysinge, geapproprieert tot het houden der vergaderingen der geweesen Leen- en Tolkamer, staande op den Papenhulst, gequoteert 260, voorsien van een voorkamer, binnenkamertje, en schone agterkamer, waarvan de muur en en solders cierlijk beschooten en de laatsten met verscheide zeer ruyme kasten voorsien zijn; voorts groote zolder etc, met eenen grooten tuin daaragter, hebbende eenen vryen uytgang agter de Ruiterstallen, en zijnde van alle zijden, behalve aan de straatzijde, omgeven door de erven van Jacob Kien. J.W. Hannes voornoemd verkocht reeds den 16 April 1799 het gebouw en den tuin der voormalige Leen- en Tolkamer aan Hartog Simon, koopman te den Bosch, die daarvan den 25e daaraanvolgende een stuk grond, gelegen achter den tuin der voormalige Leen- en Tolkamer tusschen het erf van Jacob Kien en mr. Hugo Bowier, advocaat te den Bosch, aan dezen laatste en het overige den 8e Mei van laatstgezegd jaar aan voornoemden Jacob Kien verkocht; de weduwe en beide kin-
| 554 |
deren van dezen laatste verkochten het door hem, als zoo even gezegd, gekochte 23 October 1822 aan Mozes Levie de Hartog voornoemd; diens erven, zijnde Soesman de Hartog c.s., verkochten het 20 Maart 1834 ook aan meergenoemd en brander Antonius Wilhelmus Sopers; het werd toen omschreven als: een gebouw, zijnde een magazijn of pakhuis, gedeeltelijk ingericht tot paardenstal, genaamd de oude Leen- of Tolkamer, zijnde de gewezen kapel van het klooster der Zwarte Zusters, met den tuin daarachter, staande aan de Papenhulst tusschen het erf van den kooper eenerzijds en dat van de verkoopeis anderzijds en zich uitstrekkende tot aan den tuin van Jhr. Hugo Bowier. Het kloosterke zelf werd van Johan am Ende geërfd door diens kinderen, geboren uit zijn huwelijk met Martha Krull, zijnde: mr. Isaac am Ende, gedoopt 16 Sept. 1700, advocaat en commissaris van 's Lands zegel, alsmede schepen te den Bosch; Margaretha am Ende, de echtgenoote van Hermanus van Asch en Lucia am Ende; de beide aatstgenoemde erfgenamen verkochten respectievelijk 24 Februari 1723 (Reg. n°. 540 f. 373), en 19 Juni 1741 (Reg. n°. 560 f. 377 vso) aan haren broeder Isaac hare aandeelen in dit kloostergebouw, dat daarbij omschreven werd als zekere huysinge, hof en packhuys, van ouds genaamd het Swarte Susteren klooster, staande tusschen de kapel eenerzijds en het huis van mr. Alexander Bernard van Eybergen anderzijds, en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het erf van Paddenburgh c.s. Van mr. Isaac am Ende erfden dit gebouw zijne oomzeggers Peter Johan van As, gehuwd met Everharda Sophia Wunder en Martha Catharina van As, de echtgenoote van Alardus Bömer; zij verkochten het 15 Juli 1785 (Reg. n° 595 f. 308 vso), als wanneer het omschreven werd als: een huis, waarachter een groote tuin, uitkomende met eene deur over het achtererf van de Leen- en Tolkamer op het Begijnhof bij de stallen, aan meergenoemden Jacob Kien; diens weduwe Elisabeth Hester van Adrichem en zijne beide kinderen verkochten het 23 October 1822 ook aan meer-
| 555 |
genoemden Mozes Levie de Hartog, van wiens erven het successievelijk kwam aan verschillende eigenaren, ten laatste aan mr. Emile van Zinnicq Bergmann, lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal en rijksadvocaat te den Bosch. Ter plaatse waar de gebouwen en erven, hier voren sub i en j omschreven, eens stonden, alsmede op het erf van het huis, dat daarop volgde, bevindt zich thans de onderwijsinrichting van het Huis van Liefde: In omnibus charitas.
| 556 |
Noten | |
1. | In de kapel van dit kloostertje lagen deze grafzerken: 1. Hier leyt begraven suster Margaretha, Willems van Vroler dogter, de vijfde moeder van 't Convent. Sij sterft 1523 op Derthiendagen; bid voor de siele. 2. Hier leyd begraven suster Margriet, Hendrikx van Culey dogter, die sterft 1534 den 7e dag in Augusty; 3. Hier leyt begraven Jan Aertszn, die sterft anno 1531 op onse Lieve Vrouwe Lichtmis avond. Bid voor de ziele. 4. Hier leyt begraven suster Margriet Corvek, dogter van Eyndonck; sterft anno 1500; Deze zerken kwamen naderhand als vloersteenen op de Papenhulst terecht. |
2. | Men zie over hem Dr. C.R. Hermans Gesch. der Ill. en Latijnsche scholen te 's Bosch p. 7 en 16 en J. Hezenmans 's Bosch p. 209 en vlgd. |
3. | Verschillende voorwerpen, die daartoe dienden, bevinden zich thans in de verzamelingen van het Prov. Genootschap van K. en W. in Noordbrabant. |
4. | Men zie hierover nog Steph. Hanewinkel Gesch. en Aardrijksk Beschrijving der stad en Meierij van den Bosch p. 253. |